Seksuele autonomie van jongeren (3)

Zeker in het geval er sprake is van een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen jongeren die seksueel contact hebben kost het weinig moeite om zich de zorgen van de ouders voor te stellen. Zoals de voorbeelden in de vorige blogs laten zien, kan het gaan om zeer jonge kinderen, middenin of soms zelfs nog maar aan het begin van de puberteit, die hun seksuele mogelijkheden net aan het verkennen zijn en de draagwijdte van hun gedrag op dit gebied net als op talloze andere gebieden nog nauwelijks kunnen overzien. Toch ligt in al deze gevallen, ook bij een aanzienlijk verschil in leeftijd, aangifte doen niet bepaald voor de hand, als de minderjarige duidelijk stelt dat het ging om vrijwillig contact.

In zo’n geval getuigt deze stap van de ouders van gebrek aan oog voor de mening van het kind, hoe begrijpelijk en met hoeveel reden ze de actie van hun kind ook als onverstandig en onwenselijk beoordelen. Ook als ouders geschokt zijn en zich overvallen voelen door het gedrag van hun dochter, mag van ze worden verwacht dat ze allereerst goed luisteren naar het verhaal van hun kind. Ze hoeven het daar helemaal niet mee eens te zijn, het is alleszins begrijpelijk als zij het gedrag van hun kind als riskant beschouwen en dit beoordelen als haaks op haar uiteindelijke belang. Maar ze dienen wel goed naar haar verhaal te luisteren en het serieus te nemen. 

Aangifte doen betekent in zo’n geval niet alleen dat het verhaal van hun kind hen koud laat. Het betekent ook dat de ouders een dergelijke gevoelige kwestie betreffende hun kind dwars tegen haar mening opvatten als een misdrijf. Dat impliceert niet alleen dat de andere persoon als crimineel wordt aan- en afgewezen en de dochter als slachtoffer wordt neergezet. Pedagogisch gezien impliceert het in feite ook dat de ouders vinden dat hun kind straf verdient, in die zin dat de persoonlijke levenssfeer en intimiteit van hun kind wordt doorbroken en hun kind en de andere persoon worden gedwongen deel te nemen aan een voor beiden hoe dan ook pijnlijke strafrechtelijke procedure met mogelijk voor beiden ingrijpende negatieve gevolgen. Daarbij staat voor de ouders kennelijk in elk geval vast dat noch de intimiteit, noch de beleving en mening van het kind ertoe doen.   

Door bij minderjarigen onder de 16 te blijven vasthouden aan de strafbaarstelling van seksueel contact zodra dit zich uitstrekt tot 16-plussers en dit in tegenstelling tot seks onder 16-minners niet te beperken tot misbruik en overwicht en/ of misleiding kan de overheid zich ongevraagd, verregaand en schadelijk mengen in het privéleven van jonge mensen. Die schade kan al ver voordat er sprake is van een rechterlijk oordeel ontstaan vanaf het moment dat de vrijwillige, intieme seksuele handelingen als mogelijk ernstig crimineel gedrag door derden worden onderzocht, bijvoorbeeld als het gaat om verkenningen op homoseksueel of anderszins door de ouders of omgeving wellicht niet geaccepteerd gebied. 

De nieuwe wet toont zich net als de oudere zedelijkheidswet blind voor de complexe werkelijkheid van de leefwereld van jongeren en deze wet kan nog steeds leiden tot onrechtvaardig ingrijpen en beschadiging van de levens van jonge mensen. De basiskeuze voor 16 jaar sluit weinig aan op de maatschappelijke realiteit van adolescente seksualiteit. Ook is de manier waarop nu is besloten dat seksueel handelen van 16-minners met leeftijdgenoten met wederzijdse toestemming wel maatschappelijk aanvaardbaar is, maar met oudere jongeren niet, niet bepaald logisch en voor jongeren onduidelijk en eigenlijk bizar. Hiermee geeft de wetgever immers aan dat 16-minners wel degelijk tot aanvaardbaar, verstandig seksueel gedrag in staat kunnen zijn, maar dat die seksuele zelfbeschikking ophoudt zodra (iets) oudere partners in het spel zijn. 

Als alternatief wat betreft de leeftijdsgrenzen zou een voorbeeld gevonden kunnen worden in de aanpassing sinds 2014 in het jeugdstrafrecht. Daar is immers met de invoering van het ‘adolescentenstrafrecht’ voor de mogelijkheid van toepassing van het jeugdstrafrecht tot 23 jaar gekozen. Desnoods kan ook nog worden gedacht aan een bovengrens van 21 jaar, zoals die in Duitsland al jaren zonder problemen bestaat voor het jeugdstrafrecht volgens het ‘ja, tenzij’-principe. ‘Tenzij’ zou in deze context eenvoudigweg betrekking kunnen hebben op het ontbreken van vrijwilligheid, op misbruik, overwicht dan wel misleiding. Door seksueel handelen met wederzijdse toestemming van 16-minners met personen tot 21 of 23 jaar maatschappelijk aanvaardbaar te verklaren, zou jongeren tenminste iets meer duidelijkheid worden gegeven en zou in het algemeen in iets redelijker mate aan hun seksuele zelfbeschikking tegemoet worden gekomen.